Probleemstelling en wetenschappelijk belang
Onderzoek naar (causale en/of contrastieve) coherentierelaties in discourse is met name verricht in (cognitieve) discourse theorie en onderzoek naar temporele relaties in (formele) semantiek. Er is aanzienlijk minder theorie beschikbaar over de interactie van beide discourse-structurerende betekenisaspecten.
Complicatie daarbij is de vage grens tussen semantiek en pragmatiek die door beide velden loopt. Coherentierelaties zijn dikwijls gebaseerd op inferenties die gebruik maken van context- en wereldkennis. Connectieven die deze relaties uitdrukken zijn volgens semantici vaak slechts (conventionele) implicaturen. De interpretatie van temporele relaties is tot op zekere hoogte afhankelijk van de (teksttypologische) context waarin ze voorkomen. Met name narratieve teksten zijn onderzocht maar het temporele (anaforische) representatiesysteem dat voor deze teksten is ontworpen is niet geschikt voor andere teksttypen.
Het globale doel van dit project is het preciseren van de division of labour op beide gebieden en de interactie tussen beide. Concrete doelen zijn:
- een extensie te maken van het Two Track Model voor temporele betekenis met die betekenisaspecten van causale relaties die tot de semantiek blijken te horen, en
- een invulling te geven van dit model voor een ander teksttype, het persuasieve, dat niet primair anaforisch is wat betreft zijn temporele relaties
Uitwerking van probleemstelling
Het voorgenomen onderzoek heeft drie basisingredi�nten en richt zich steeds op een interactie tussen twee of meer van deze ingredi�nten. De ingredi�nten zijn: temporele relaties, coherentierelaties (in de vorm van causaliteit of contrast) en teksttype. Het onderzoek sluit aan op het thema division of labour: het richt zich op de verhouding tussen enerzijds (wereld) kennis, pragmatiek, inferenties en anderzijds de �harde' betekenis zoals de formele semantiek die beschrijft. Als een soort intermediair niveau worden conventies per teksttype onderzocht en geformaliseerd.
Coherentierelaties en tijd
Causale coherentierelaties die in de literatuur semantische of contentrelaties genoemd worden geven een directe afspiegeling van de veronderstelde volgorde der uitgedrukte gebeurtenissen: afhankelijk van het aspectuele type van de gebeurtenis is dit gehele of gedeeltelijke precedence. Dit impliceert dat semantische coherentierelaties invloed hebben op mogelijke temporele relaties en daarmee op tempusgebruik.
Andersom impliceert dit verband ook beperkingen van tempus op semantische causale coherentierelaties. Voor het plusquamperfectum is een �filter' op mogelijke coherentierelaties gedefinieerd in Lascarides & Asher (1994).
Voor de coherentierelaties die pragmatisch, argumentatief of epistemisch genoemd worden bestaat dit directe verband niet: dit type relaties is een afspiegeling van een �mentale' realiteit (een instantie redeneert van A naar B) eerder dan van de realiteit. Dit impliceert het ontbreken van een restrictie van temporele relaties (zoals opgelegd door tempus) op de coherentierelatie. En daarmee ook een verschil tussen de interactie van tempussequenties met beide typen coherentierelaties. In veel gevallen is het niet mogelijk vast te stellen aan de hand van de lingu�stische expressie van de coherentie relatie (als die er al is) of het een semantische of een epistemische relatie betreft. In die gevallen kan mogelijk tempusgebruik een indicatie voor het type relatie zijn.
Gebruikmakend van definities van de relaties (voorhanden als resultaat van eerder onderzoek) zullen wederzijdse restricties tussen semantische coherentierelaties en temporele relaties en ook tussen epistemische coherentierelaties en temporele relaties vastgesteld worden door middel van een corpusonderzoek. Dit kunnen niet meer dan �werkhypothesen' zijn, aangezien de distributie van coherentierelaties en de interpretatie van temporele relaties deels afhankelijk zijn van het teksttype waarin zij voorkomen.
Coherentierelaties en negatie
Met behulp van de inzichten verkregen onder 1) worden de definities van coherentierelaties bijgesteld. Centraal staat daarbij het onderscheid tussen de semantische en de pragmatische eigenschappen van zowel semantische als epistemische coherentierelaties.
Op dit punt van voorgesteld onderzoek speelt negatie een rol. Traditioneel voorziet negatie de semantiek van een belangrijke testcase bij de lingu�stische analyse van een verschijnsel: indien de analyse de correcte beschrijving en representatie van interactie van het verschijnsel met negatie toelaat is dat een positieve indicatie. In de literatuur zijn slechts aanzetten te vinden voor een theorie over de interactie tussen negatie en coherentierelaties. Wel wordt betoogd dat de interactie tussen semantische relaties en negatie verschilt (in termen van scope) met die tussen epistemische (en speech act-) relaties (Sanders, Spooren en Noordman, 1992). Inmiddels vergaarde data beloven een interessante uitbreiding van die aanzetten. Met behulp hiervan zal de testcase voor de definities van coherentierelaties geconstrueerd worden.
Coherentierelaties en teksttype
Teksttypen zijn te karakteriseren aan de hand van intenties: de intentie van een persuasieve tekst is de attitude van de lezer te be�nvloeden. De intentie van een narratieve tekst is in eerste instantie een werkelijkheid te beschrijven die niet met de werkelijkheid hoeft te corresponderen maar wel een interne consistentie heeft. Op grond van de literatuur (Caenepeel, 1989; Sandstr�m, 1993) is te verwachten dat met die intenties klassen coherentierelaties corresponderen: narratieve teksten worden gekenmerkt door een episodisch representatiestructuur waarin semantische relaties een dominante rol spelen. Het subjectieve karakter van persuasieve teksten doet meer epistemische relaties verwachten; zij geven dikwijls een standpunt met onderbouwing weer. De vraag is hier of de semantische of epistemische interpretatie van coherentierelaties - en daarmee corresponderend de status van de verbonden clauses als feit of als standpunt - inderdaad mede afhankelijk is van het teksttype waarin zij voorkomen. Deze vraag zal met behulp van corpusonderzoek beantwoord worden.
Temporele relaties en teksttype
In afgerond onderzoek heeft onderzoeker aangetoond dat ingredi�nten van de tempusrepresentatie een andere interpretatie kunnen krijgen, zowel in narratieve als in niet-narratieve teksten, als hun temporele interpretatie �geblokkeerd' wordt (i.c. perspectief van een ander dan de spreker introduceren). Dat duidt op een �hard', teksttype onafhankelijk deel van tempussemantiek (dat echter onder invloed van contextfactoren zijn oorspronkelijke functie kan veranderen).
Maar terwijl tempora in narratieve teksten een overwegend anaforische interpretatie krijgen (zie bijvoorbeeld de regel Narration in Lascarides en Asher' werk), wordt tempus in nieuwsrapporten (en in sterkere mate maar weer anders in persuasieve teksten) eerder �deiktisch' m.b.t. het spreekmoment ge�nterpreteerd. Dit betekent dat dezelfde tempussequenties in verschillende teksttypen niet noodzakelijkerwijs tot dezelfde temporele representatiestructuur leiden (Caenepeel en Oversteegen). Gegeven dat teksttype tot op zekere hoogte de tekstrepresentatieregels dicteert: in hoeverre en op welk niveau (epistemisch?) werkt het �gewone' regelapparaat voor de representatie van temporele betekenis binnen en tussen zinnen voor andere teksttypen zoals persuasieve tekst en instructieve tekst? Is er bijvoorbeeld een epistemische of een �speech act'-invulling van het Two Track model te geven die de temporele relaties tussen de gebeurtenissen en toestanden in persuasieve teksten (en instructieve teksten) correct representeert?
Ter illustratie: bij semantische coherentierelaties is er een restrictie op het niveau van de gerepresenteerde gebeurtenissen: het E-niveau. De zin Lea viel omdat zij duizelig werd vereist een relatie "E2 cause E1" en dus "E2 <E1". De interpretatie van de tempusregels zal deze sequentie dus moeten toestaan. Bij een argumentatieve sequentie als Lea was gevallen want zij had een gat in haar broek is de coherentierelatie epistemisch. Er is in eerste instantie een restrictie op het niveau van de denkende instantie: S. Maar het moet tezelfdertijd mogelijk zijn dat de gebeurtenissen invers geordend zijn t.o.v. deze restrictie. In termen van het Two Track model moet zowel gelden "S'2 cause S'1" en dus "S'2 <S'1" als "E1 <E2". Dat is in dit model inderdaad mogelijk.
Tot slot: reeds verricht onderzoek zal uitgebouwd worden. De theorie over de voorwaarden waaronder een plusquamperfectum in Nederlandse narratieven en nieuwsberichten een perspectiverende functie kan hebben (Oversteegen en Bekker, 2000) biedt verschillende aanknopingspunten voor uitbreiding binnen de hoofdthematiek, met de factor teksttype in focus. In het voltooid onderzoek blijken de tijdstructurerende systemen van narratieven en nieuwsberichten een rol te spelen. Het tijdstructurerende systeem voor persuasieve teksten zal ook aan de perspectiefhypothese onderworpen worden.