Op verschillende maatschappelijke terreinen (milieu, euthanasie, gelijke behandeling) hanteert de wetgever, in meerdere of mindere mate, een communicatieve strategie waarbij open geformuleerde normen in overleg met de normadressaten nader ingevuld moeten worden en normconformiteit niet zozeer via sanctionering van het met de wet strijdige gedrag maar vooral via overtuiging wordt bevorderd. De volgende algemene vragen doen zich hierbij voor. Ten eerste is er de vraag waaraan een communicatieve benadering van wetgeving, die op het eerste gezicht op gespannen voet lijkt te staan met rechtsstatelijke beginselen als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, haar legitimiteit ontleent. Past een dergelijke aanpak, die zowel de in-vulling van de norm als de handhaving hiervan voor een belangrijk deel overlaat aan het bestuur en de rechter in interactie met het maatschappelijk veld, binnen een rechtsstaat waarin het primaat van de wetgever nog steeds geldt? Of dwingt een communicatieve bena-dering tot een andere visie op het primaat van de wetgever en daarmee op de rechtsstaat zelf? Ten tweede kan men zich afvragen in hoeverre deze benadering effectief is. Hoe suc-cesvol is zij op de te onderscheiden maatschappelijke terreinen? En wat zegt dat in algemene zin over de voorwaarden waaronder een communicatieve strategie al dan niet werkzaam is? Ten derde kan men zich afvragen of een dergelijke communicatieve benadering ook een parallel heeft in de voorfase van het wetgevingsproces, waarbij men niet alleen de invulling en de handhaving van de norm, maar ook de ontwikkeling ervan overlaat aan de rechter en het
bestuur, in interactie met het maatschappelijk veld.