Een van de meest typische nationale bijzonderheden van het Nederlandse strafrechtelijk beleid is het 'gedogen'. Het verschijnsel is zelfs zo specifiek dat er in de offici�le talen van de overige lidstaten van de EU geen overeenkomstig woord voor bestaat. Tegelijk kan worden vastgesteld dat de Nederlandse gedoogpraktijk - vooral in de afgelopen jaren - internationaal veelvuldig wordt bekritiseerd.
In dit deelproject wordt beoogd de discussie over het gedogen wetenschappelijk op een hoger plan te brengen. Het onderzoek betreft een begripsmatige analyse van de term 'gedogen' in zijn verhouding met andere materi�le en procesrechtelijke rechtsfiguren, waaronder de toepassing van het opportuniteitsbeginsel. Aan de hand van de uitkomsten hiervan zullen verschillende typen - of grondvormen - van gedogen worden onderscheiden, die een eigen positie hebben binnen een moderne conceptie van strafrechtelijke rechtshandhaving. Het project beoogt daarmee een belangrijke bijdrage te leveren in het afbakenen van een eigen nationale beleidsruimte binnen het grotere geheel van een mede door de EU gestuurde criminele politiek.