Een groot deel van de woordenschatverwerving in de bovenbouw van het basisonderwijs bestaat uit het leren van morfologisch complexe woorden, zoals derivaties (zout-loos) en samenstellingen (fiets-band). De centrale vraag in dit project is in hoeverre morfologische structuur een rol speelt bij de verwerving en verwerking van woorden. Hierbij wordt zowel gekeken naar aspecten van woorden (frequentie van complexe woorden, hun stam en affix, transparantie etc.) als naar verschillen tussen individuele leerders (omvang van de woordenschat, taalachtergrond, leerstijl).
Aan de hand van verschillende experimenten ontstaat een beeld van de rol van morfologie in de verwerving van nieuwe woorden en de kennis van morfologische structuur, met inachtneming van mogelijk individuele verschillen. Dit beeld wordt gekoppeld aan de resultaten van woordherkenningstaken die gericht zijn op het zichtbaar maken van de opslag van woorden in het mentaal lexicon en de rol van morfologische structuur daarin.