De zoektocht naar het goede bestuur kent een lange geschiedenis. Deze vraag werd en wordt op tenminste twee manieren benaderd: normatief en empirisch. Normatief gaat het doorgaans om het goede bestuur in ethische termen (bijvoorbeeld integriteit en deugdzaamheid; recent bijvoorbeeld de Leidse wetenschapper Paul Nieuwenburg, die een eigen ethiek definieert voor de publieke sfeer), empirisch staan andere vragen centraal, zoals die naar effectiviteit, naar gezag of naar rationaliteit. Volgens de een is het goede bestuur dat bestuur dat de stabiliteit en het voortbestaan van de staat dient, terwijl anderen benadrukken dat het goede bestuur geformuleerde doelstellingen realiseert (effectief is), maatschappelijk gezag verwerft, rationeel is of de wensen van de bevolking volgt. In dit project wordt voor een empirische invulling gekozen. Startpunt daarvoor is verwondering over en nieuwsgierigheid naar de opmerkelijk (duurzame) vitaliteit van sommige steden, terwijl andere steden daarbij achter blijven. In het bijzonder wordt daarbij de aandacht gericht op de bijdrage van het stadsbestuur: welke betekenis heeft de institutionele vormgeving, de regelgeving en het beleid, het bestuurlijk handelen, enzovoort voor de vitaliteit van de stad? Deze vraag is ge�nspireerd door Jane Jacobs, die goed stedelijk bestuur definieert als `planning for vitality�. Met een (inter)nationaal vergelijkende analyse, waarbij zowel vitaliteit als bestuurlijke betekenis nader worden geoperationaliseerd en ingevuld, wordt een empirisch antwoord geformuleerd op de vraag naar stedelijke vitaliteit en bestuurlijk handelen.