In dit onderzoeksproject ligt het zwaartepunt bij samenhangende, verbonden overeenkomsten. Meer in het bijzonder gaat het om contracten die typischerwijs in sterke mate op elkaar betrokken zijn. De centrale vraag is dan op welke wijze deze typische verbondenheid van invloed behoort te zijn op de verdeling van rechten en plichten binnen zulke contractscomplexen.
Wie deze vraag wil uitwerken stuit vrijwel meteen op de bipolaire structuur van het geldende verbintenissenrecht (zie hierboven onder 3.3.1). Nadere gedachtevorming over verbonden contracten betekent derhalve onvermijdelijk een verwijdering, zo niet een fundamentele breuk met een wezenskenmerk van het verbintenissenrecht. Om deze reden dient nader te worden ingegaan op de achtergronden en de houdbaarheid van de conceptie van de overeenkomst als twee-relatie. Verdedigd wordt dat het bipolaire contractsmodel in belangrijke mate valt terug te voeren op de (wils-)autonomie als de elementaire waarde van het privaatrecht. De wilsautonomie komt tot uitdrukking in de wilsleer als grondslag voor de contractuele gebondenheid en draagt uiteindelijk ook het onderscheid tussen overeenkomst en onrechtmatige daad (als bronnen van gewilde respectievelijk opgelegde verbintenissen). De huidige rechtsontwikkeling lijkt echter deze opvatting en met name de wilsleer achter zich te hebben gelaten. In de interne relatie tussen contractspartijen gaat het vooral om het honoreren van de gerechtvaardigde verwachtingen en heeft de constructie van het contract als pakket subjectieve rechten en plichten voor een belangrijk deel plaats gemaakt voor de normering van het contract als een vrijwillige, wederkerige samenwerkingsrelatie waarin partijen zich elkaars gerechtvaardigde belangen hebben aan te trekken. Het moderne contractsbegrip dat uit deze ontwikkelingen naar voren komt, wordt als eerste deel van een theoretisch gedeelte uiteengezet en in verband gebracht met een andere conceptie van autonomie. Vervolgens wordt getracht deze ontwikkelingslijnen door te trekken naar de externe werking van de overeenkomst, die naar huidig recht nog zeer sterk door de wilsautonomie wordt geregeerd. De tweede helft van het theoretisch deel is zodoende gewijd aan de inhoud en strekking van de relativiteit van de overeenkomst die tot 1992 nog wettelijk was vastgelegd (art. 1376 (oud) BW).
Op basis van dit moderne contractsbegrip volgt in een tweede, bijzonder deel een meer gedetailleerde uitwerking aan de hand van enkele voorbeelden van samenhangende contractsverhoudingen. De keuze is bepaald door een tweeledig criterium. Drie bekende rechtsfiguren, het uitlokken en profiteren van wanprestatie, de doorbraak van aansprakelijkheid en de doorwerking van exoneratie bedingen zijn vooral gekozen omdat zij elk een pregnante illustratie geven van de beperkingen van de relativiteitsgedachte. Nadere bespreking werpt licht op de relevante issues �n toont aan dat er winst kan worden geboekt door de betrokken rechtsverhoudingen in hun samenhang te beoordelen. Daarnaast is gekozen voor enkele 'schoolvoorbeelden' van samenhangende rechtsverhoudingen in de moderne (rechts-) praktijk aangezien juist deze figuren in toenemende mate druk uitoefenen op het bipolaire contractsmodel (zie 3.3.1). De te bespreken voorbeelden liggen in de sfeer van financieringsconstructies (financi�le producten), van bemiddeling en advies en van samenwerkingsconstructies in bouw en vervoer. In al deze gevallen blijkt vooral de wederkerigheid (synallagma) van de contractsrelatie een sleutel te bevatten voor betere oplossingen.
Het onderzoek is niet gericht op het ontwerpen van een overkoepelende theorie voor het fenomeen derdenwerking. Daarvoor zijn de diverse gevallen te verscheiden en is bovendien de term derdenwerking te zeer verbonden met de rigide relativiteitsregel. Het gaat er veeleer om te beargumenteren dat veel overeenkomsten naar hun aard rechtsgevolgen hebben voor anderen dan de onmiddellijke contractspartijen, en dat dit in rechte kan worden vormgegeven op een wijze die zowel theoretisch acceptabel als praktisch hanteerbaar is. Theoretisch acceptabel omdat het erkennen van verbintenissen tussen betrokken buiten de bipolaire contractsband in overeenstemming is met de dragende beginselen van het verbintenissenrecht. Praktisch hanteerbaar doordat de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokkenen in dit soort typische situaties voldoende kunnen worden geconcretiseerd. Dat leert ons vooral de Duitse literatuur. Auteurs als Gernhuber, Larenz, Rohe, en Heermann hebben met behulp van begrippen als contractuele eenheid, contractstypen, netwerk en trilateraal synallagma een belangrijke aanzet gegeven tot het dichten van de conceptuele kloof tussen losse contracten enerzijds en de meerpartijenovereenkomst (het subthema van het project beschreven onder 4.2.1) anderzijds. Gelet op de toenemende complexiteit van contractuele relaties in de praktijk betekent deze kloof een dogmatisch tekort dat ook naar Nederlands recht dringend aan herziening toe is.
De resultaten van het onderzoek zullen in de eerste plaats worden gepubliceerd door middel van een dissertatie. Op deelterreinen van het onderzoeksproject zal gezamenlijk onderzoek worden verricht. De resultaten van dat laatste onderzoek zullen worden gepubliceerd door middel van artikelen.