Abstract
Het Hof van Justitie heeft zich in het ITH-arrest, de Skellefteå-beschikking en het Vittamed-arrest in korte tijd driemaal uitgelaten over de vraag of de belastingplichtige zijn recht op btw-aftrek moet herzien wanneer hij (door omstandigheden buiten zijn wil) afziet van de voorgenomen belaste handelingen. In de literatuur is kritiek geuit op de Skellefteå-beschikking. Het HvJ oordeelt hierin dat het stopzetten van een bouwproject leidt tot herziening van de btw-aftrek, omdat door de beëindiging van het bouwproject niet langer sprake is van voorgenomen belaste verhuur. Deze uitkomst zou in strijd zijn met het beginsel van de fiscale neutraliteit én wringen met eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie, in het bijzonder het Inzo-arrest. Het Vittamed-arrest laat zien dat de Skellefteå-beschikking een ‘blijvertje’ is. Wat opvalt is dat het Hof van Justitie zelf kennelijk geen breuk of spanning ziet met zijn eerdere jurisprudentie, aangezien het in de zaken ITH, Skellefteå en Vittamed verwijst naar het Inzo-arrest. In een tweetal bijdragen onderzoek ik hoe het ITH-arrest, de Skellefteå-beschikking en het Vittamed-arrest zich verhouden tot de eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie en het beginsel van de fiscale neutraliteit. Conform de structuur van de Btw-richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie maak ik een onderscheid tussen het recht op aftrek van btw en de herziening daarvan. In deze bijdrage ga ik in op het recht op aftrek bij het afzien van voorgenomen belaste handelingen.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | BtwBrief 2022/84 |
Pages (from-to) | 3-6 |
Number of pages | 4 |
Journal | BTW brief |
Volume | 2022 |
Issue number | 12 |
Publication status | Published - Dec 2022 |
Keywords
- Aftrek
- btw
- afzien
- belaste handelingen
- voorbelasting
- neutraliteit