Abstract
In het materiële strafrecht worden duidelijke grenzen gesteld aan de interpretatievrijheid van de rechter. Ingevolge artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. De rechter mag dus niet op basis van een door hem zelf gecreëerde rechtsregel of een eigenmachtige interpretatie van een bestaande regel met terugwerkende kracht een feit strafbaar stellen. Hieraan wordt veelal de consequentie verbonden dat de analogische toepassing van een strafbepaling is verboden. Deze weerstand tegen analogische en/of extensieve interpretatie is goed te verklaren vanuit de waarden van het strafrecht. Art. 1 Sr geeft uitdrukking aan het legaliteitsbeginsel, op grond waarvan aan de vrijheid van de burger door de overheid geen andere beperkingen mogen worden gesteld dan die welke in voor allen gelijkelijk geldende, door de volksvertegenwoordiging aanvaarde wetten zijn neergelegd. Wanneer de rechter op eigen houtje nieuwe strafbepalingen in het leven roept of de reikwijdte van bestaande bepalingen uitbreidt, doet hij de facto het werk waartoe de wetgever in onze rechtsstaat uitsluitend of bij uitstek is gemachtigd: het stellen van de wet. De vraag is echter of de interpretatievrijheid van de rechter nog even afgezien van de wenselijkheid ervan zich eigenlijk wel laat beteugelen. In deze bijdrage geef ik, om te beginnen, enkele visies op rechtsvinding weer die in de Nederlandse strafrechtsdogmatiek gangbaar zijn (paragraaf 2) en laat ik zien welke relatie deze visies onderhouden met de hiervoor genoemde juridische waarden, in het bijzonder de rechtszekerheid (paragraaf 3). De stelling die ik zal verdedigen, is dat de gewenste invulling of uitwerking van deze juridische waarden de visie op rechtsvinding in ieder geval: mede bepaalt. Scherper gesteld, de opvatting over hoe de rechter feitelijk te werk gaat wordt sterk gekleurd door de opvatting over hoe de rechter te werk behoort te gaan op grond van de aangehangen waarden. Vervolgens tracht ik mij van deze ¿ideologische sluier' te bevrijden door de omgekeerde weg te bewandelen: eerst maak ik beargumenteerd en onafhankelijk van morele overwegingen een keuze voor een bepaalde rechtsvindingsleer (paragraaf 4), waarna ik enkele normatieve implicaties die deze leer met zich brengt ten aanzien van met name het rechtszekerheidsbeginsel zal expliciteren (paragraaf 5).
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 685-710 |
Number of pages | 26 |
Journal | Delikt en Delinkwent |
Volume | 31 |
Publication status | Published - 2001 |