De Wet Inkomstenbelasting 2001: het gelijkheidsbeginsel op de helling

Research output: Contribution to journalArticleProfessional

Abstract

Box 3 van de Wet IB 2001 met zijn forfaitaire vermogensrendementsheffing en afwijkend tarief en het schrappen van de aftrek van werkelijke arbeidskosten impliceren een ongelijke behandeling. Naar mijn overtuiging is hier niet voldaan aan de eis van een objectieve en redelijke rechtvaardiging; er is dus sprake van - ongeoorloofde - discriminatie. De Hoge Raad zal vervolgens de wetgever `op termijn stellen'. Pas als de wetgever niet snel genoeg reageert zal de rechter zelf een oplossing bieden. Nu echter het debat over de volgende belastingherziening al geopend is zou een nieuwe wetgevende TGV wellicht kunnen voorkomen dat belastingplichtige daadwerkelijk rechtsherstel wordt geboden. De bepalingen van IB 2001 die in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel hoeven dan niet meer `hersteld' te worden doordat de IB 2001 - of essentiële delen daarvan - inmiddels vervangen is. De geconstateerde discriminatie is dan ingehaald door de feiten - een nieuw belastingstelsel waarin deze discriminatie opgeheven is. De belastingplichtige blijft in de tussentijd met lege handen achter: daadwerkelijk rechtsherstel wordt hem niet geboden. Gelijk hebben blijkt wederom iets anders te zijn dan - tijdig en effectief - gelijk krijgen.
Original languageDutch
Pages (from-to)550-553
Number of pages4
JournalMaandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie
Volume75
Issue number12
Publication statusPublished - 2001

Cite this