Het verblijfsrecht van burgers van de Unie en hun familieleden

Research output: Memorandum/expositionCase noteProfessional

Abstract

Tien jaar na de instelling van het burgerschap van de Unie heeft het Hof van Justitie EG het aangedurfd om het reis- en verblijfsrecht in artikel 18, lid 1, EG directe werking toe te kennen. Onderdanen van de lidstaten kunnen zich dus voor de nationale rechter rechtsreeks op het EG-verdrag beroepen om hun reis- en verblijfsrecht veilig te stellen. De omvang van dit recht blijft echter bepaald worden door het reeds bestaande gemeenschapsrecht inzake het personenverkeer. Het beschikken over voldoende middelen van bestaan alsmede het sluiten van een ziektekostenverzekering kan nog steeds van economisch inactieve burgers van de Unie worden geëist. Verder wordt er in deze bijdrage aandacht besteed aan het (afgeleide) recht op verblijf van echtgenoten die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben en het recht op voortgezet verblijf van kinderen van migrerende werknemers.
Original languageDutch
Number of pages6
Finished17/09/02
ApplicantHvJ EG
Publication statusPublished - 2003

Publication series

NameNederlands tijdschrift voor Europees Recht
No.3, p. 49-54
Volume9

Cite this