Abstract
Doel:
Het doel van het huidige onderzoek was om van twee verschillende zorgconcepten in kaart tebrengen hoe zij mensgerichte zorg in de praktijk hebben vormgegeven. Uit de literatuur blijken verschillende elementen belangrijk in het bieden van mensgerichte zorg aan mensen met dementie in zorglocaties, waaronder het behouden van de autonomie, het afstemmen van de zorg op de belevingswereld van de persoon met dementie, het betrekken van naasten in de zorg en het bieden van een fysieke omgeving die mensgerichte zorg faciliteert. In het kader van het huidige onderzoek werd bestudeerd hoe deze elementen in de praktijk zijn gebracht door twee zorglocaties die langdurige zorg bieden aan mensen met dementie. De zorglocaties betroffen De Wever, locatie Satijnhof en De Leyhoeve, locatie Tilburg, beiden gevestigd in Tilburg. In het huidige onderzoek trachtten we antwoord te geven op onderstaande onderzoeksvragen:
1. In hoeverre voldoet de fysieke omgeving aan voorwaarden om mensgerichte zorg te realiseren?
2. Welke attitudes hebben medewerkers over mantelzorgverlening?
3. In welke mate bieden medewerkers mensgerichte zorg?
4. In welke mate wordt mantelzorg verleend en ervaren naasten een rol in de zorg voor de bewoner?
5. Hoe komt autonomie van bewoners tot uitdrukking in het dagelijks leven?
Methode:
Verschillende meetinstrumenten zijn geselecteerd voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Middels observaties is in kaart gebracht in hoeverre de fysieke omgeving voldeed aan voorwaarden om mensgerichte zorg te realiseren en daarmee bijdroeg aan het welzijn van de bewoners. Tevens zijn twee vragenlijsten afgenomen: één bij medewerkers en één bij naasten van bewoners. Middels de vragenlijst voor medewerkers is onderzocht in welke mate mensgerichte zorg geboden werd en wat de attitudes van medewerkers waren over mantelzorgverlening. Middels de vragenlijst voor naasten van bewoners is de mate van mantelzorgverlening onderzocht en de attitudes van naasten van bewoners over medewerkers. Tot slot zijn bewoners van de zorglocaties geobserveerd om te onderzoeken hoe mensgerichte zorg tot uitdrukking komt in het dagelijks leven.
Resultaten en discussie:
In totaal vulden 68 medewerkers een vragenlijst in en 21 naasten. Twaalf bewoners zijn geobserveerd. Echter, vanwege de inclusie van een paar bewoners met alleen somatische klachten binnen De Leyhoeve blijft voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies over mensen met dementie in het algemeen. De gemiddelde leeftijd van medewerkers was 42,92 jaar (SD = 11,91). Medewerkers van Satijnhof waren significant ouder, hadden meer jaren werkervaring in de langdurige ouderenzorg en waren meer jaren werkzaam in hun organisatie dan medewerkers van De Leyhoeve. Van de medewerkers was 39,7% welzijnsmedewerker (gastvrouw/heer of huiskamermoeder/vader) en was 41,2% zorgmedewerker (verzorgende of verpleegkundige). De gemiddelde leeftijd van de naasten van bewoners was 58,19 jaar (SD = 7,13; range 47-74). De gemiddelde leeftijd van de bewoners waar naasten mantelzorg aan verleenden was 85,55 jaar (SD = 6,88; range 71–97). Tot slot hadden de geobserveerde bewoners een gemiddelde leeftijd van 85,03 jaar (SD = 6,18; range = 72-98).
Onderstaand wordt een korte samenvatting gegeven van de antwoorden op de onderzoeksvragen. Ten eerste bleek de fysieke omgeving van de zorglocaties te voldoen aan de meeste voorwaarden om mensgerichte zorg te leveren en draagt daarmee bij aan het welzijn van de bewoner. Er werd met name hoog gescoord op de thema’s privacy en autonomie, faciliteiten- en voorzieningenniveau en huiselijkheid en kleinschaligheid. Er werd relatief laag gescoord op de thema’s Uitzicht en Natuur en Oriëntatie en Routing. Ten tweede hadden medewerkers van beide zorglocaties vrij positieve attitudes ten opzichte van mantelzorgverlening. Opvallend was dat zorgmedewerkers een positievere attitude hadden over naasten van bewoners dan welzijnsmedewerkers. Een mogelijke verklaring kan zijn dat welzijnsmedewerkers in hun dagelijkse werk vaker omgaan met en zaken moeten afstemmen op naasten van bewoners dan de zorgmedewerkers. Dit zou kunnen betekenen dat welzijnsmedewerkers ook vaker geconfronteerd worden met lastige situaties waarin naasten van bewoners bijvoorbeeld niet tevreden zijn over de geleverde zorg of dat bewoners juist onrustig worden van bezoek door naasten. Ten derde zijn medewerkers van beide zorglocaties ervan overtuigd dat zij in relatief hoge mate mensgerichte zorg leveren aan hun bewoners. Hierin vonden we geen verschillen tussen de twee zorglocaties. Wel zien we dat medewerkers van De Leyhoeve in significant hogere mate zorg op de persoon afstemden dan medewerkers van Satijnhof. Daarnaast bleek dat een positievere attitude van medewerkers over mantelzorgverlening voorspeld kon worden door de een grotere mate waarin mensgericht gewerkt wordt, meer jaren werkervaringin de langdurige ouderenzorg en een lagere leeftijd van medewerkers. Ten vierde werd gemiddeld genomen ongeveer 6 uur per week mantelzorg verleend aan de bewoners met dementie in zorglocaties door de naasten die de vragenlijst invulden. Hierin vonden we geen significant verschil in de mate van mantelzorgverlening tussen de twee zorglocaties. Naasten van bewoners van beide zorglocaties ervaren dat zij een vrij grote rol spelen in de zorg voor de bewoner. Ook hier vonden we geen significant verschil tussen de twee zorglocaties. Ten vijfde hebben we middels observaties onderzocht hoe autonomie en mensgerichte zorg er in de praktijk uitziet bij beide zorglocaties. Ondanks dat we in detail konden observeren wat er in de dagelijkse zorg gebeurt, bleek veel informatie niet altijd op een kwantitatieve manier te vatten en mist er veel informatie door de keuze om enkel in de algemene huiskamers te observeren. In toekomstige studies zou ook geobserveerd moeten worden in eigen woonruimtes, zodat een duidelijker beeld geschetst kan worden van de autonomie van bewoners. Tevens leken de bewoners van Satijnhof erg te verschillen in de mate van dementie vergeleken met de bewoners van De Leyhoeve, waarbij de mate van dementie binnen De Leyhoeve minder ernstig leek. Gezien de grote variatie in type bewoners, is voorzichtigheid geboden bij generalisatie naar bewoners met dementie in het algemeen. De onderzoekers hebben door middel van de observaties echter wel een goed beeld van de dagelijkse gang van zaken in de algemene huiskamers van beide zorglocaties. Alhoewel evenveel uren aan observaties zijn uitgevoerd, bleken er meer (inter)acties en gebeurtenissen plaats te vinden bij bewoners van Satijnhof ten opzichte van bewoners van De Leyhoeve. Onderzoekers hadden de indruk dat bewoners van De Leyhoeve beter in staat waren te converseren dan de bewoners van Satijnhof. Bijde Leyhoeve waren gesprekken in de algemene huiskamers vaak levendiger en gevarieerder en tussen meerdere personen in vergelijking tot Satijnhof. Ook kwamen interacties tussen drie of meer personen en interacties tussen medebewoners vaker voor binnen De Leyhoeve dan binnen Satijnhof. Daarnaast merkten de onderzoekers op dat binnen Satijnhof er relatief meer reuring was in de algemene huiskamer door het in- en uitlopen van personeel en doordat de algemene huiskamer direct grensde aan de ingang van de afdeling. De algemene huiskamers bij Leyhoeve waren wat meer afgesloten waardoor er minder mensen in en uit liepen. Dit kwam ook naar voren in de studieresultaten: binnen Satijnhof werden sociale interacties vaker geïnitieerd vanuit medewerkers terwijl binnen de Leyhoeve dit vaker geïnitieerd werd door
bewoners.
Conclusie:
Uit de huidige studie blijkt dat beide zorglocaties mensgerichte zorg bieden. Zo voldoet de fysieke omgeving van beide zorglocaties aan de meeste voorwaarden om mensgerichte zorg te leveren, hebben medewerkers van beide zorglocaties vrij positieve attitudes ten opzichte van mantelzorgverlening, zijn medewerkers ervan overtuigd dat zij in relatief hoge mate mensgerichte zorg verlenen en ervaren naasten van bewoners van beide zorglocaties een vrij grote rol in de zorg voor de bewoners. Door in detail twee verschillende zorglocaties te bestuderen worden verschillen en nuances zichtbaar, zoals dat in beide zorglocaties het zorgmedewerkers een positievere attitude hebben over mantelzorgverlening dan welzijnsmedewerkers. Tevens geeft de huidige studie inzicht
in de beperkingen en uitdagingen gerelateerd aan het doen van observaties in zorglocaties die langdurige zorg bieden aan mensen met dementie. Zo zagen we dat observaties een goede indruk kunnen geven van de dagelijkse gang van zaken, de sfeer en dynamiek op een zorglocatie, maar dat het belangrijk is om niet alleen in algemene huiskamers te observeren en de mate van dementie te inventariseren om hier een volledig beeld van te kunnen schetsen.
Het doel van het huidige onderzoek was om van twee verschillende zorgconcepten in kaart tebrengen hoe zij mensgerichte zorg in de praktijk hebben vormgegeven. Uit de literatuur blijken verschillende elementen belangrijk in het bieden van mensgerichte zorg aan mensen met dementie in zorglocaties, waaronder het behouden van de autonomie, het afstemmen van de zorg op de belevingswereld van de persoon met dementie, het betrekken van naasten in de zorg en het bieden van een fysieke omgeving die mensgerichte zorg faciliteert. In het kader van het huidige onderzoek werd bestudeerd hoe deze elementen in de praktijk zijn gebracht door twee zorglocaties die langdurige zorg bieden aan mensen met dementie. De zorglocaties betroffen De Wever, locatie Satijnhof en De Leyhoeve, locatie Tilburg, beiden gevestigd in Tilburg. In het huidige onderzoek trachtten we antwoord te geven op onderstaande onderzoeksvragen:
1. In hoeverre voldoet de fysieke omgeving aan voorwaarden om mensgerichte zorg te realiseren?
2. Welke attitudes hebben medewerkers over mantelzorgverlening?
3. In welke mate bieden medewerkers mensgerichte zorg?
4. In welke mate wordt mantelzorg verleend en ervaren naasten een rol in de zorg voor de bewoner?
5. Hoe komt autonomie van bewoners tot uitdrukking in het dagelijks leven?
Methode:
Verschillende meetinstrumenten zijn geselecteerd voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Middels observaties is in kaart gebracht in hoeverre de fysieke omgeving voldeed aan voorwaarden om mensgerichte zorg te realiseren en daarmee bijdroeg aan het welzijn van de bewoners. Tevens zijn twee vragenlijsten afgenomen: één bij medewerkers en één bij naasten van bewoners. Middels de vragenlijst voor medewerkers is onderzocht in welke mate mensgerichte zorg geboden werd en wat de attitudes van medewerkers waren over mantelzorgverlening. Middels de vragenlijst voor naasten van bewoners is de mate van mantelzorgverlening onderzocht en de attitudes van naasten van bewoners over medewerkers. Tot slot zijn bewoners van de zorglocaties geobserveerd om te onderzoeken hoe mensgerichte zorg tot uitdrukking komt in het dagelijks leven.
Resultaten en discussie:
In totaal vulden 68 medewerkers een vragenlijst in en 21 naasten. Twaalf bewoners zijn geobserveerd. Echter, vanwege de inclusie van een paar bewoners met alleen somatische klachten binnen De Leyhoeve blijft voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies over mensen met dementie in het algemeen. De gemiddelde leeftijd van medewerkers was 42,92 jaar (SD = 11,91). Medewerkers van Satijnhof waren significant ouder, hadden meer jaren werkervaring in de langdurige ouderenzorg en waren meer jaren werkzaam in hun organisatie dan medewerkers van De Leyhoeve. Van de medewerkers was 39,7% welzijnsmedewerker (gastvrouw/heer of huiskamermoeder/vader) en was 41,2% zorgmedewerker (verzorgende of verpleegkundige). De gemiddelde leeftijd van de naasten van bewoners was 58,19 jaar (SD = 7,13; range 47-74). De gemiddelde leeftijd van de bewoners waar naasten mantelzorg aan verleenden was 85,55 jaar (SD = 6,88; range 71–97). Tot slot hadden de geobserveerde bewoners een gemiddelde leeftijd van 85,03 jaar (SD = 6,18; range = 72-98).
Onderstaand wordt een korte samenvatting gegeven van de antwoorden op de onderzoeksvragen. Ten eerste bleek de fysieke omgeving van de zorglocaties te voldoen aan de meeste voorwaarden om mensgerichte zorg te leveren en draagt daarmee bij aan het welzijn van de bewoner. Er werd met name hoog gescoord op de thema’s privacy en autonomie, faciliteiten- en voorzieningenniveau en huiselijkheid en kleinschaligheid. Er werd relatief laag gescoord op de thema’s Uitzicht en Natuur en Oriëntatie en Routing. Ten tweede hadden medewerkers van beide zorglocaties vrij positieve attitudes ten opzichte van mantelzorgverlening. Opvallend was dat zorgmedewerkers een positievere attitude hadden over naasten van bewoners dan welzijnsmedewerkers. Een mogelijke verklaring kan zijn dat welzijnsmedewerkers in hun dagelijkse werk vaker omgaan met en zaken moeten afstemmen op naasten van bewoners dan de zorgmedewerkers. Dit zou kunnen betekenen dat welzijnsmedewerkers ook vaker geconfronteerd worden met lastige situaties waarin naasten van bewoners bijvoorbeeld niet tevreden zijn over de geleverde zorg of dat bewoners juist onrustig worden van bezoek door naasten. Ten derde zijn medewerkers van beide zorglocaties ervan overtuigd dat zij in relatief hoge mate mensgerichte zorg leveren aan hun bewoners. Hierin vonden we geen verschillen tussen de twee zorglocaties. Wel zien we dat medewerkers van De Leyhoeve in significant hogere mate zorg op de persoon afstemden dan medewerkers van Satijnhof. Daarnaast bleek dat een positievere attitude van medewerkers over mantelzorgverlening voorspeld kon worden door de een grotere mate waarin mensgericht gewerkt wordt, meer jaren werkervaringin de langdurige ouderenzorg en een lagere leeftijd van medewerkers. Ten vierde werd gemiddeld genomen ongeveer 6 uur per week mantelzorg verleend aan de bewoners met dementie in zorglocaties door de naasten die de vragenlijst invulden. Hierin vonden we geen significant verschil in de mate van mantelzorgverlening tussen de twee zorglocaties. Naasten van bewoners van beide zorglocaties ervaren dat zij een vrij grote rol spelen in de zorg voor de bewoner. Ook hier vonden we geen significant verschil tussen de twee zorglocaties. Ten vijfde hebben we middels observaties onderzocht hoe autonomie en mensgerichte zorg er in de praktijk uitziet bij beide zorglocaties. Ondanks dat we in detail konden observeren wat er in de dagelijkse zorg gebeurt, bleek veel informatie niet altijd op een kwantitatieve manier te vatten en mist er veel informatie door de keuze om enkel in de algemene huiskamers te observeren. In toekomstige studies zou ook geobserveerd moeten worden in eigen woonruimtes, zodat een duidelijker beeld geschetst kan worden van de autonomie van bewoners. Tevens leken de bewoners van Satijnhof erg te verschillen in de mate van dementie vergeleken met de bewoners van De Leyhoeve, waarbij de mate van dementie binnen De Leyhoeve minder ernstig leek. Gezien de grote variatie in type bewoners, is voorzichtigheid geboden bij generalisatie naar bewoners met dementie in het algemeen. De onderzoekers hebben door middel van de observaties echter wel een goed beeld van de dagelijkse gang van zaken in de algemene huiskamers van beide zorglocaties. Alhoewel evenveel uren aan observaties zijn uitgevoerd, bleken er meer (inter)acties en gebeurtenissen plaats te vinden bij bewoners van Satijnhof ten opzichte van bewoners van De Leyhoeve. Onderzoekers hadden de indruk dat bewoners van De Leyhoeve beter in staat waren te converseren dan de bewoners van Satijnhof. Bijde Leyhoeve waren gesprekken in de algemene huiskamers vaak levendiger en gevarieerder en tussen meerdere personen in vergelijking tot Satijnhof. Ook kwamen interacties tussen drie of meer personen en interacties tussen medebewoners vaker voor binnen De Leyhoeve dan binnen Satijnhof. Daarnaast merkten de onderzoekers op dat binnen Satijnhof er relatief meer reuring was in de algemene huiskamer door het in- en uitlopen van personeel en doordat de algemene huiskamer direct grensde aan de ingang van de afdeling. De algemene huiskamers bij Leyhoeve waren wat meer afgesloten waardoor er minder mensen in en uit liepen. Dit kwam ook naar voren in de studieresultaten: binnen Satijnhof werden sociale interacties vaker geïnitieerd vanuit medewerkers terwijl binnen de Leyhoeve dit vaker geïnitieerd werd door
bewoners.
Conclusie:
Uit de huidige studie blijkt dat beide zorglocaties mensgerichte zorg bieden. Zo voldoet de fysieke omgeving van beide zorglocaties aan de meeste voorwaarden om mensgerichte zorg te leveren, hebben medewerkers van beide zorglocaties vrij positieve attitudes ten opzichte van mantelzorgverlening, zijn medewerkers ervan overtuigd dat zij in relatief hoge mate mensgerichte zorg verlenen en ervaren naasten van bewoners van beide zorglocaties een vrij grote rol in de zorg voor de bewoners. Door in detail twee verschillende zorglocaties te bestuderen worden verschillen en nuances zichtbaar, zoals dat in beide zorglocaties het zorgmedewerkers een positievere attitude hebben over mantelzorgverlening dan welzijnsmedewerkers. Tevens geeft de huidige studie inzicht
in de beperkingen en uitdagingen gerelateerd aan het doen van observaties in zorglocaties die langdurige zorg bieden aan mensen met dementie. Zo zagen we dat observaties een goede indruk kunnen geven van de dagelijkse gang van zaken, de sfeer en dynamiek op een zorglocatie, maar dat het belangrijk is om niet alleen in algemene huiskamers te observeren en de mate van dementie te inventariseren om hier een volledig beeld van te kunnen schetsen.
Original language | Dutch |
---|---|
Place of Publication | Tilburg |
Publisher | Tranzo, Tilburg University |
Number of pages | 59 |
Publication status | Published - 2020 |