Abstract
Het dieptepunt van de crisis lijkt inmiddels achter ons te liggen. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de Nederlandse economie nog een flink aantal jaren nodig zal
hebben om de crisis te boven te komen. Hoewel de fiscaliteit slechts één van de vele factoren is die van belang zijn voor de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven, is het cruciaal dat het fiscale stelsel waar mogelijk bijdraagt aan de crisisbestendigheid en een pril herstel niet belemmert. De wetgever heeft de achterliggende jaren op dit terrein belangrijke (tijdelijke) maatregelen genomen, waaronder de introductie van versnelde afschrijvingsmogelijkheden, verruimde verliesverrekeningstermijnen, versoepelde invorderingsmaatregelen
enz. Hoewel deze maatregelen positief zijn te duiden, is er een belangrijk onderdeel in de vennootschapsbelasting dat zeker nog niet bijdraagt aan de
veerkracht en crisisbestendigheid van de Nederlandse economie. Ik doel hierbij op de liquidatieverliesregeling. Deze regeling, die slechts fiscale verliesneming
toestaat nadat de betreffende dochtervennootschap is geliquideerd, kan aanleiding geven tot fiscaal geïndiceerde liquidaties, met alle gevolgen van dien voor de economie en de werkgelegenheid. Om deze reden is er al vaak en sinds lang aangedrongen op aanpassing van de liquidatieverliesregeling, zowel vanuit het parlement 2, als de wetenschap 3 en de praktijk. Tot op heden heeft
echter geen aanpassing plaatsgevonden. In een tijd van pril herstel kunnen we ons geen regeling veroorloven die leidt tot vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid. Daar komt bij dat deze problematiek aan belang heeft gewonnen door de onzakelijkeleningenjurisprudentie. Deze jurisprudentie heeft tot gevolg dat ook de fiscale verliesneming op risicovolle groepsleningen onder
omstandigheden wordt geregeerd door de liquidatieverliesregeling. Hierdoor kan een fiscale sanctie rusten op risicovolle financieringsactiviteiten die kunnen leiden tot behoud van kapitaal en werkgelegenheid, doordat het geleden verlies niet, of onder zeer strenge voorwaarden, in aftrek kan worden gebracht. Mijns inziens is er dus alle aanleiding voor de wetgever om alsnog de handschoen op te pakken en broodnodige modernisering van de liquidatieverliesregeling ter hand te nemen. Ik werk dat hierna verder uit. In onderdeel 2 geef ik in
kort bestek het relevante fiscale kader weer, waarna ik in onderdeel 3 aangeef welke bezwaren hiertegen kunnen worden aangevoerd. In onderdeel 4 ga ik in op een mogelijke aanpassing van de liquidatieverliesregeling, waarna ik afrond in onderdeel 5.
hebben om de crisis te boven te komen. Hoewel de fiscaliteit slechts één van de vele factoren is die van belang zijn voor de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven, is het cruciaal dat het fiscale stelsel waar mogelijk bijdraagt aan de crisisbestendigheid en een pril herstel niet belemmert. De wetgever heeft de achterliggende jaren op dit terrein belangrijke (tijdelijke) maatregelen genomen, waaronder de introductie van versnelde afschrijvingsmogelijkheden, verruimde verliesverrekeningstermijnen, versoepelde invorderingsmaatregelen
enz. Hoewel deze maatregelen positief zijn te duiden, is er een belangrijk onderdeel in de vennootschapsbelasting dat zeker nog niet bijdraagt aan de
veerkracht en crisisbestendigheid van de Nederlandse economie. Ik doel hierbij op de liquidatieverliesregeling. Deze regeling, die slechts fiscale verliesneming
toestaat nadat de betreffende dochtervennootschap is geliquideerd, kan aanleiding geven tot fiscaal geïndiceerde liquidaties, met alle gevolgen van dien voor de economie en de werkgelegenheid. Om deze reden is er al vaak en sinds lang aangedrongen op aanpassing van de liquidatieverliesregeling, zowel vanuit het parlement 2, als de wetenschap 3 en de praktijk. Tot op heden heeft
echter geen aanpassing plaatsgevonden. In een tijd van pril herstel kunnen we ons geen regeling veroorloven die leidt tot vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid. Daar komt bij dat deze problematiek aan belang heeft gewonnen door de onzakelijkeleningenjurisprudentie. Deze jurisprudentie heeft tot gevolg dat ook de fiscale verliesneming op risicovolle groepsleningen onder
omstandigheden wordt geregeerd door de liquidatieverliesregeling. Hierdoor kan een fiscale sanctie rusten op risicovolle financieringsactiviteiten die kunnen leiden tot behoud van kapitaal en werkgelegenheid, doordat het geleden verlies niet, of onder zeer strenge voorwaarden, in aftrek kan worden gebracht. Mijns inziens is er dus alle aanleiding voor de wetgever om alsnog de handschoen op te pakken en broodnodige modernisering van de liquidatieverliesregeling ter hand te nemen. Ik werk dat hierna verder uit. In onderdeel 2 geef ik in
kort bestek het relevante fiscale kader weer, waarna ik in onderdeel 3 aangeef welke bezwaren hiertegen kunnen worden aangevoerd. In onderdeel 4 ga ik in op een mogelijke aanpassing van de liquidatieverliesregeling, waarna ik afrond in onderdeel 5.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 787-789 |
Journal | Weekblad Fiscaal Recht |
Volume | 2014 |
Issue number | 7053 |
Publication status | Published - 12 Jun 2014 |