Abstract
Publiekssamenvatting proefschrift Barend Wind
Housing wealth in Europe: Institutions and inequality
Nederland is een van de koplopers in Europa wat betreft woonvermogensongelijkheid, blijkt uit het promotieonderzoek van Barend Wind (Tilburg University). Dit is een schokkende conclusie, aangezien vermogensopbouw decennialang één van de belangrijkste motieven achter het beleid gericht op de uitbreiding van het eigenwoningbezit is geweest. Woonvermogen dreigt één van de belangrijkste scheidslijnen in de Nederlandse samenleving te worden, vergelijkbaar met inkomen of opleidingsniveau. In zijn proefschrift onderzoekt Barend Wind op welke wijze verschillende Europese landen omgegaan zijn met het eigenwoningbezit en in hoeverre verschillende sociale- en leeftijdsgroepen hiervan de vruchten hebben kunnen plukken.
In vrijwel heel Europa is het eigenwoningbezit sinds de Tweede Wereldoorlog sterk toegenomen. Een uitzondering zijn de Duitstalige landen, waar de huurders nog steeds een meerderheid vormen. In de periode tussen 1945 en 1985 hebben vooral bouwsubsidies, verschaffing van betaalbare bouwgrond en fiscale voordelen ervoor gezorgd dat meer huishoudens – in het bijzonder jongere huishoudens met een lagere sociaaleconomische status – de stap hebben kunnen zetten van een huurhuis naar een koopwoning. Na 1985 is het beleidsinstrumentarium drastisch veranderd. Onder invloed van de neo-liberale wind uit de VS hebben overheden in verschillende landen getracht de koopsector te vergroten door de privatisering van sociale huurwoningen, de deregulering van de huurmarkt en de liberalisering van de hypotheekmarkt. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden heeft dit beleid het sterkst voet aan de grond gekregen. Het heeft ertoe geleid dat nóg meer huishoudens hebben kunnen verhuizen naar een koopwoning. In dat opzicht is het beleid zeer succesvol geweest.
Het debat over de toenemende vermogensongelijkheid, aangezwengeld door de Frans ster-econoom Piketty laat zien dat we óók de impact van beleid op de vermogensopbouw in ogenschouw moeten nemen. Een saillant – en weinig opgemerkt - detail in zijn vuistdikke boek is dat de enorme toename van vermogen ten opzichte van het nationale inkomen, vrijwel geheel te wijten is aan de groei van het woonvermogen. Wind’s proefschrift doet hiertoe een aanzet.
In landen met een liberale regulering van de koopsector (zoals Nederland) is de woonvermogensongelijkheid het sterkst toegenomen. De verruimde financieringsmogelijkheden hebben ervoor gezorgd huishoudens met een lage sociaal-economische status een huis hebben kunnen kopen zodat dit daadwerkelijk af te betalen. Zij bouwen hierdoor weinig vermogen op, zeker wanneer ze de overwaarde van hun woning gebruiken om hun relatief lage inkomens aan te vullen. Tegelijkertijd heeft de liberalisering van de hypotheekmarkt geresulteerd in structureel opgeblazen en volatiele woningprijzen. Zittende eigenaar-bewoners die hun woning gekocht hebben voor de liberalisering van de hypotheekmarkt hebben hiervan kunnen profiteren en vermogen kunnen opbouwen.
Woonvermogensongelijkheid tussen huishoudens met een lage- en een hoge sociaal-economische status komt in de eerste plaats voort uit koopkrachtverschillen op de woningmarkt. Huishuidens met een hoog inkomen kunnen nu eenmaal meer aan een woning uitgeven. Echter, huishoudens met een lage sociaal-economische status boeken bovendien minder vermogenswinsten boeken dan huishoudens met een hoge sociaal-economische status. De ruimtelijke uitsortering van sociale- en etnische groepen die zich haast in alle grote Europese steden heeft voorgedaan in de afgelopen 20 jaar, is de motor hier achter. Huishoudens met een hoge sociaal-economische status hebben veel economisch en cultureel kapitaal en kunnen zich inkopen in buurten met stijgende woningprijzen, terwijl de keuze voor huishoudens met een lage sociaal-economische status beperkt is.
Wat is de betekenis van dit proefschrift voor beleidsmakers? Dat een gefinancialiseerde stimulering van het eigenwoningbezit leidt tot een ongelijkere woonvermogensverdeling. Een blik over de grens leert dat een her-regulering van de hypotheekmarkt, het minder vastgoed-afhankelijk maken van de economie (Rijksbeleid) en het terugdringen van ruimtelijke ongelijkheid (lokaal beleid) kan bijdragen aan het verkleinen van de vermogensongelijkheid, zonder de betaalbaarheid van het wonen onder druk te zetten.
Housing wealth in Europe: Institutions and inequality
Nederland is een van de koplopers in Europa wat betreft woonvermogensongelijkheid, blijkt uit het promotieonderzoek van Barend Wind (Tilburg University). Dit is een schokkende conclusie, aangezien vermogensopbouw decennialang één van de belangrijkste motieven achter het beleid gericht op de uitbreiding van het eigenwoningbezit is geweest. Woonvermogen dreigt één van de belangrijkste scheidslijnen in de Nederlandse samenleving te worden, vergelijkbaar met inkomen of opleidingsniveau. In zijn proefschrift onderzoekt Barend Wind op welke wijze verschillende Europese landen omgegaan zijn met het eigenwoningbezit en in hoeverre verschillende sociale- en leeftijdsgroepen hiervan de vruchten hebben kunnen plukken.
In vrijwel heel Europa is het eigenwoningbezit sinds de Tweede Wereldoorlog sterk toegenomen. Een uitzondering zijn de Duitstalige landen, waar de huurders nog steeds een meerderheid vormen. In de periode tussen 1945 en 1985 hebben vooral bouwsubsidies, verschaffing van betaalbare bouwgrond en fiscale voordelen ervoor gezorgd dat meer huishoudens – in het bijzonder jongere huishoudens met een lagere sociaaleconomische status – de stap hebben kunnen zetten van een huurhuis naar een koopwoning. Na 1985 is het beleidsinstrumentarium drastisch veranderd. Onder invloed van de neo-liberale wind uit de VS hebben overheden in verschillende landen getracht de koopsector te vergroten door de privatisering van sociale huurwoningen, de deregulering van de huurmarkt en de liberalisering van de hypotheekmarkt. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden heeft dit beleid het sterkst voet aan de grond gekregen. Het heeft ertoe geleid dat nóg meer huishoudens hebben kunnen verhuizen naar een koopwoning. In dat opzicht is het beleid zeer succesvol geweest.
Het debat over de toenemende vermogensongelijkheid, aangezwengeld door de Frans ster-econoom Piketty laat zien dat we óók de impact van beleid op de vermogensopbouw in ogenschouw moeten nemen. Een saillant – en weinig opgemerkt - detail in zijn vuistdikke boek is dat de enorme toename van vermogen ten opzichte van het nationale inkomen, vrijwel geheel te wijten is aan de groei van het woonvermogen. Wind’s proefschrift doet hiertoe een aanzet.
In landen met een liberale regulering van de koopsector (zoals Nederland) is de woonvermogensongelijkheid het sterkst toegenomen. De verruimde financieringsmogelijkheden hebben ervoor gezorgd huishoudens met een lage sociaal-economische status een huis hebben kunnen kopen zodat dit daadwerkelijk af te betalen. Zij bouwen hierdoor weinig vermogen op, zeker wanneer ze de overwaarde van hun woning gebruiken om hun relatief lage inkomens aan te vullen. Tegelijkertijd heeft de liberalisering van de hypotheekmarkt geresulteerd in structureel opgeblazen en volatiele woningprijzen. Zittende eigenaar-bewoners die hun woning gekocht hebben voor de liberalisering van de hypotheekmarkt hebben hiervan kunnen profiteren en vermogen kunnen opbouwen.
Woonvermogensongelijkheid tussen huishoudens met een lage- en een hoge sociaal-economische status komt in de eerste plaats voort uit koopkrachtverschillen op de woningmarkt. Huishuidens met een hoog inkomen kunnen nu eenmaal meer aan een woning uitgeven. Echter, huishoudens met een lage sociaal-economische status boeken bovendien minder vermogenswinsten boeken dan huishoudens met een hoge sociaal-economische status. De ruimtelijke uitsortering van sociale- en etnische groepen die zich haast in alle grote Europese steden heeft voorgedaan in de afgelopen 20 jaar, is de motor hier achter. Huishoudens met een hoge sociaal-economische status hebben veel economisch en cultureel kapitaal en kunnen zich inkopen in buurten met stijgende woningprijzen, terwijl de keuze voor huishoudens met een lage sociaal-economische status beperkt is.
Wat is de betekenis van dit proefschrift voor beleidsmakers? Dat een gefinancialiseerde stimulering van het eigenwoningbezit leidt tot een ongelijkere woonvermogensverdeling. Een blik over de grens leert dat een her-regulering van de hypotheekmarkt, het minder vastgoed-afhankelijk maken van de economie (Rijksbeleid) en het terugdringen van ruimtelijke ongelijkheid (lokaal beleid) kan bijdragen aan het verkleinen van de vermogensongelijkheid, zonder de betaalbaarheid van het wonen onder druk te zetten.
Original language | English |
---|---|
Qualification | Doctor of Philosophy |
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 20 Oct 2017 |
Place of Publication | s.l. |
Publisher | |
Print ISBNs | 978-94-6332-234-8 |
Publication status | Published - 2017 |