Abstract
In de afgelopen decennia zijn veel ziekenhuizen gefuseerd of gesloten, waardoor de concentratie in de ziekenhuismarkt is toegenomen (Hartog en Janssen, 2014). Naar de effecten van fusies op doelmatigheid, kwaliteit, toegankelijkheid en maatschappelijke (meer)waarde is veel onderzoek gedaan. Daaruit komt het beeld naar voren dat de meerwaarde van fusies twijfelachtig is (Lindrooth et al., 2003; Dranove, 1998; Dranove et al., 1993; Buchmueller et al., 2006; Roos, 2018; ACM, 2017; Blank en Eggink, 2014; Bogetoft en Mikkers, 2009; Postma en Roos, 2016; Varkevisser, 2009). Het is evident dat niet ieder ziekenhuis in de markt overleeft. De overlevingskans van ziekenhuizen wordt beperkt door inadequate financiële performance, lage bezettingsgraad, omvang, weinig onderhandelingskracht of onvoldoende expertise. In dergelijke gevallen kan fusie een adequate overlevingsstrategie zijn (Buchmueller et al., 2006; Protopsaltis et al., 2003; Bogue et al., 1995; Kennedy en Dumas, 1983; Dranove et al., 1993; Cereste et al., 2003; Lee en Alexander, 1999; Janssen en Hartog, 1993; Ferguson et al., 1997; Scott et al., 2000; Bays, 1986; Vita
et al., 1991; Mobley en French, 1994). In deze bijdrage verkennen we welke factoren de overlevingskansen van ziekenhuizen beïnvloeden. Hierbij richten we ons in het bijzonder op de rol van de rijksoverheid als regulerende en bekostigende instantie.
Vanaf begin jaren zeventig tot heden kunnen een drietal beleidsperioden worden onderscheiden, waarin de overheid verschillende (regulerende) rollen heeft gespeeld (Cutler, 2002; Blank en Eggink, 2014; Mikkers, 2016). In de eerste beleidsperiode, die van outputbekostiging (1972–1982), stond de toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg centraal en was er een open-einde-financiering. De instellingen profiteerden van de financiële ruimte, hetgeen tot uitdrukking kwam in een bestendige en substantiële groei op sectorniveau (Janssen, 2017). We verwachten dat deze context een positieve invloed heeft gehad op de overlevingskansen van ziekenhuizen. De tweede periode, die van budgettering en capaciteitsregulering (1983–2001), kenmerkte zich door overheidsregulering, planningswetgeving en budgetfinanciering. Het samengaan van ziekenhuizen in de regio werd gestimuleerd. Kleine ziekenhuizen kwamen in het gedrang door de wettelijke eis van een minimale capaciteit van 175 bedden (Schut et al., 1990). Het bekostigingsstelsel op basis van budgetten honoreerde de capaciteit, productie en beschikbaarheid afzonderlijk. De verwachting is dat overlevingskansen
van kleine ziekenhuizen afnemen en fusies een
manier zijn om boven de minimale beddennorm te blijven.
In de laatste periode van gereguleerde concurrentie
(2002–2017) werd de stringente overheidsregulering losgelaten
en werden marktconforme prikkels geïntroduceerd
om beleidsdoelen te bereiken. Zorgverzekeraars worden
geacht de prijs-kwaliteitverhouding van de ziekenhuiszorg
bij het contracteren te optimaliseren (Schut et al., 2014,
Loozen et al., 2014). Daarbij lijkt een toename van selectieve
zorginkoop op volume- en kwaliteitsnormen plaats
te vinden (Ministerie van VWS, 2011; NZa, 2013; Blank
et al., 2008). De verwachting voor deze periode is dat deze
‘marktwerking’ tot een nieuwe concentratiegolf (fusies en
uittredingen) zou kunnen leiden, vanwege de nieuwe context
en de concentratie die inmiddels bij de zorgverzekeraars
heeft plaatsgevonden.
et al., 1991; Mobley en French, 1994). In deze bijdrage verkennen we welke factoren de overlevingskansen van ziekenhuizen beïnvloeden. Hierbij richten we ons in het bijzonder op de rol van de rijksoverheid als regulerende en bekostigende instantie.
Vanaf begin jaren zeventig tot heden kunnen een drietal beleidsperioden worden onderscheiden, waarin de overheid verschillende (regulerende) rollen heeft gespeeld (Cutler, 2002; Blank en Eggink, 2014; Mikkers, 2016). In de eerste beleidsperiode, die van outputbekostiging (1972–1982), stond de toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg centraal en was er een open-einde-financiering. De instellingen profiteerden van de financiële ruimte, hetgeen tot uitdrukking kwam in een bestendige en substantiële groei op sectorniveau (Janssen, 2017). We verwachten dat deze context een positieve invloed heeft gehad op de overlevingskansen van ziekenhuizen. De tweede periode, die van budgettering en capaciteitsregulering (1983–2001), kenmerkte zich door overheidsregulering, planningswetgeving en budgetfinanciering. Het samengaan van ziekenhuizen in de regio werd gestimuleerd. Kleine ziekenhuizen kwamen in het gedrang door de wettelijke eis van een minimale capaciteit van 175 bedden (Schut et al., 1990). Het bekostigingsstelsel op basis van budgetten honoreerde de capaciteit, productie en beschikbaarheid afzonderlijk. De verwachting is dat overlevingskansen
van kleine ziekenhuizen afnemen en fusies een
manier zijn om boven de minimale beddennorm te blijven.
In de laatste periode van gereguleerde concurrentie
(2002–2017) werd de stringente overheidsregulering losgelaten
en werden marktconforme prikkels geïntroduceerd
om beleidsdoelen te bereiken. Zorgverzekeraars worden
geacht de prijs-kwaliteitverhouding van de ziekenhuiszorg
bij het contracteren te optimaliseren (Schut et al., 2014,
Loozen et al., 2014). Daarbij lijkt een toename van selectieve
zorginkoop op volume- en kwaliteitsnormen plaats
te vinden (Ministerie van VWS, 2011; NZa, 2013; Blank
et al., 2008). De verwachting voor deze periode is dat deze
‘marktwerking’ tot een nieuwe concentratiegolf (fusies en
uittredingen) zou kunnen leiden, vanwege de nieuwe context
en de concentratie die inmiddels bij de zorgverzekeraars
heeft plaatsgevonden.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 444-446 |
Journal | ESB Dossier |
Volume | 103 |
Issue number | 4766 |
Publication status | Published - 2018 |