Treatment-related targets and potential obstacles in offender rehabilitation

M. Jankovic*

*Corresponding author for this work

Research output: ThesisDoctoral Thesis

281 Downloads (Pure)

Abstract

This dissertation aimed to provide a better understanding of the factors contributing to
aggression and violent recidivism. To this end, six empirical studies were conducted, with the
first five studies focusing on mentally ill offenders from high-security forensic psychiatric
institutions, while the sixth study involved a community sample. This knowledge can help in
diminishing aggression, identifying crucial treatment targets, reducing violent recidivism, and
ensuring that forensic psychiatric treatment aligns with patients' responsiveness. Factors such as adverse childhood experiences (ACEs), inpatient aggression, intellectual ability, and
psychopathology were considered.

First, we found that improvement in dynamic risk and protective factors associated with
recidivism was more pronounced in the first phase of patients’ stay in a forensic psychiatric
institution, that is, from the moment of juridical assessment to unguided leave than in the second phase, from unguided leave to unconditional release. This emphasizes the importance of enhancing the second phase of forensic treatment.

Second, in a heterogeneous sample of forensic patients, it was possible to distinguish five patient classes based on their psychopathology, risk and protective factors, and criminal history. These findings can guide future interventions tailored to individual needs.

Third, although intelligence did not moderate the association of dynamic risk and protective
factors with violent recidivism, specific risk and protective factors like addiction or social skills
were found to distinctly contribute to five-year violent recidivism, serving as valuable treatment targets in forensic treatment.

Fourth, ACEs were not found to moderate the association of the dynamic risk and protective
factors with diminished intellectual functioning or directly influence intellectual functioning.
Nonetheless, diminished intellectual functioning was associated with lower self-reliance and
poorer social skills, which are valuable aspects to address patient treatment.

Fifth, heart rate variability and a diagnosis of cluster B personality disorders (PDs) were not
significant mechanisms underlying the association between ACEs and self-reported aggressive
behavior. However, patients with cluster B PDs had blunted sympathetic activity in response to
threat, indicating potential psychopathology and externalizing problems.

Sixth, in a community sample, ACEs were positively associated with both reactive and proactive aggression, suggesting that targeting specific impulsivity traits in individuals with ACEs could help mitigate reactive and proactive aggression. Finally, sports involvement in individuals with ACEs may help in preventing the development of the impulsivity trait known as a lack of premeditation.

To conclude, this dissertation has made valuable contributions to our understanding of risk
assessment, setting treatment goals, and delivering treatment to forensic psychiatric patients.

_

Dit proefschrift heeftals doel een bijdrage te leveren aan de risicobeoordeling en behandeling van forensisch psychiatrische patiënten. Hiertoe werden zes empirische studies uitgevoerd, waarbij de eerste vijf studies zich richtten op forensisch psychiatrische patiënten uit zwaar beveiligde forensische instellingen, terwijl de zesde studie een steekproef uit de gemeenschap betrof. De verkregen kennis kan helpen bij het identificeren van cruciale behandeldoelen, het terugdringen van gewelddadige recidive en het afstemmen van de behandeling op de behoeften van patiënten. Hierbij is rekening gehouden met factoren zoals negatieve jeugdervaringen, institutionele agressie, intellectueel vermogen en psychopathologie.

Ten eerste hebben we vastgesteld dat verbeteringen in de scores op de klinische schaal van de
historisch-klinisch-toekomst-revised (HKT-R) en de subschalen risico en beschermende
vaardigheden groter waren in de eerste fase van het verblijf van patiënten,, vanaf het moment
van juridische beoordeling tot onbegeleid verlof, dan in de tweede fase, van onbegeleid verlof tot onvoorwaardelijke vrijlating. Dit benadrukt het belang van het verbeteren van de tweede fase van de forensische behandeling.

Ten tweede was het mogelijk om in een heterogene steekproef van forensische patiënten vijf
patiëntklassen te onderscheiden op basis van hun psychopathologie, risico- en beschermende
factoren en criminele voorgeschiedenis. Deze bevindingen kunnen bijdragen aan de
ontwikkeling van toekomstige interventies, toegepast op de individuele behoeften.
Ten derde is in deze studie niet gebleken dat intelligentie de associatie tussen dynamische
risicofactoren en beschermende factoren met gewelddadige recidive modereert. Specifieke
risico- en beschermende factoren zoals verslaving of sociale vaardigheden blijken echter wel bij te dragen aan recidive op een termijn van vijf jaar na onvoorwaardelijk ontslag, waardoor dit waardevolle behandeldoelen in de forensische behandeling kunnen zijn.

Ten vierde blijkt uit deze studie dat negatieve jeugdervaringen de associatie tussen dynamische risico- en beschermende factoren en een verminderd intellectueel functioneren niet modereren. Er is ook geen direct effect van negatieve jeugdervaringen op intellectueel functioneren gevonden. Desalnietemin is er wel een associatie gevonden tussen een verminderd intellectueel functioneren met een lagere zelfredzaamheid en verminderde sociale vaardigheden, welke van belang kunnen zijn in de behandeling.

Ten vijfde vonden we dat harslagvariabiliteit en een gediagnosticeerde cluster B
persoonlijkheidsstoornis geen significante mechanismes bleken in de associatie tussen negatieve jeugdervaringen en zelfgerapporteerde agressie. Patiënten met een cluster B
persoonlijkheidsstoornis hadden echter een verminderde sympathische activiteit in reactie op een dreiging, wat kan duiden op psychopathologie en externaliserende problemen.

Ten zesde vonden we dat negatieve jeugdervaringen positief geassocieerd zijn met zowel
reactieve als proactieve agressie, in een algemene sample. Het richten van behandeling op
impulsiviteit kan mogelijk zowel reactieve als proactieve agressie verminderen. Als laatste kan
het aanbieden van sport bij individuen met negatieve jeugdervaringen bijdragen aan het
voorkomen van het ontwikkelen van ondoordacht handelen wat een kenmerk van impulsiviteit is.
Tot slot, gebaseerd op onze bevindingen, kan sportparticipatie niet gezien worden als een
effectieve interventie voor het verminderen van agressie in de algemene volwassen bevolking,
ongeacht de aanwezigheid van negatieve kind ervaringen.
Original languageEnglish
QualificationDoctor of Philosophy
Supervisors/Advisors
  • Bogaerts, Stefan, Promotor
  • van Boxtel, Geert, Co-promotor
  • Braakman, Mario H., Member PhD commission
  • Rijckmans, Madeleine, Member PhD commission
  • Didden, H. C. M., Member PhD commission, External person
  • de Vogel, Vivienne, Member PhD commission, External person
  • Schuringa, E., Member PhD commission
Award date19 Apr 2024
Place of Publications.l.
Publisher
DOIs
Publication statusPublished - 19 Apr 2024

Fingerprint

Dive into the research topics of 'Treatment-related targets and potential obstacles in offender rehabilitation'. Together they form a unique fingerprint.

Cite this