Abstract
In de Urgenda-zaak werd een beroep gedaan op het EVRM om de Staat tot verdergaande CO2-reductie te verplichten. De rechtbank liet zich echter niet expliciet uit over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een mensenrechtenschending. In deze bijdrage wordt onderzocht in hoeverre de Staat een verplichting heeft op grond van het EVRM tot het stellen van een ambitieuzere CO2-reductiedoelstelling. In het bijzonder wordt gekeken naar artikel 2 en 8 EVRM. De rechtspraak van het EHRM laat zien dat bij gevaarlijke activiteiten, de verantwoordelijkheid van de Staat om handelend op te treden toeneemt, ook indien dit aan een natuurverschijnsel of aan private (rechts)personen is toe te schrijven. Het EVRM geeft waarschijnlijk geen zelfstandige beroepsgrond voor een actie tegen de Staat. Niettemin kunnen de toenemende positieve verplichting tot handelen onder het EVRM mogelijk wel een aanvullende factor vormen bij de invulling van de zorgplicht van de Staat onder artikel 6:162 BW.
Original language | English |
---|---|
Article number | 42 |
Journal | Milieu & recht |
Issue number | 4 |
Publication status | Published - 25 Apr 2016 |
Keywords
- Urgenda
- mensenrechten
- broeikaseffect