Abstract
ZonMw heeft aan Tilburg University gevraagd een overzicht samen te stellen van in de praktijk gebruikte methoden om werkplekleren te ondersteunen in de zorg voor mensen met een beperking. Een dergelijke inventarisatie ontbreekt momenteel. Onze focus ligt in dit rapport op het bevorderen van kennis,
competenties en attitudes die mbo-gediplomeerde zorgprofessionals nodig hebben bij de uitvoering van het vak. Eerst zijn vanuit wetenschappelijke literatuur de belangrijkste begrippen rondom (effecten van)
werkplekleren verkend en gedefinieerd. Vervolgens zijn interviews gehouden met 18 organisaties in de zorg voor mensen met een beperking, rond 32 casussen van werkplekleren. Dit rapport bevat een samenvatting en analyse van de casusbeschrijvingen alsmede een reflectie en conclusie ten aanzien van de onderzoeksresultaten.
Theoretisch kader
Werknemers in de zorg voor mensen met een beperking doen voortdurend allerlei relevante leerervaringen op in hun werk en loopbaan. Tezamen dragen deze ervaringen bij aan hun professionele ontwikkeling. Wij definiëren werkplekleren in dit rapport als het opdoen van en (nieuwe) betekenis geven aan
werk-gerelateerde ervaringen (Poell, 2017). Ervaringen die door anderen dan de werknemer zelf (bijvoorbeeld door managers of door een trainingsbureau) worden georganiseerd behoren tot het domein van werkplekopleiden (Onstenk, 2021). De bedoeling van werkplekopleiden is uiteraard dat de werknemer
datgene leert van de interventie wat beoogd wordt door degene die deze organiseert. Het ligt echter, zoals bij alle interventies, aan de werknemer zelf (en in tweede instantie aan de werkomgeving) of dat ook daadwerkelijk gebeurt (Poell, 2017). Er is weinig onderzoek verricht naar de effectiviteit van werkplekleren, zeker vergeleken met de lange traditie van onderzoek naar opleidingseffectiviteit. De literatuur rond werkplekopleiden (Ford et al.,
2018; Holton et al., 2000; van Loo en de Grip, 2003) toont over het algemeen positieve resultaten van opleidingsinvesteringen in organisaties. De effecten kunnen worden beïnvloed door allerlei verschillende eigenschappen van het opleidingsproces, van de lerende zelf en van de werkomgeving, zoals het internationaal gevalideerde LTSI-model laat zien.
Onderzoeksmethode
In totaal zijn 32 organisaties in de zorg voor mensen met een beperking benaderd met de vraag of ze voorbeelden hadden van werkplekleren. Uiteindelijk zijn in 18 organisaties interviews gehouden met
contactpersonen, over in totaal 32 casussen van werkplekleren. Overlappende casussen werden zo veel mogelijk voorkomen, met het oog op het verzamelen van een zo groot mogelijke diversiteit in methoden om werkplekleren te stimuleren. Een interviewleidraad is voorafgaande aan de interviews vastgesteld
door ZonMw en de onderzoekers. Na het interview is de informatie (interview plus verder aangeleverd materiaal) uitgewerkt tot een casusbeschrijving, die ter goedkeuring is voorgelegd aan de organisatie.
Ter analyse van de casussen zijn allereerst enkele kernaspecten en ordeningsdimensies van werkplekleren bepaald: in hoeverre was sprake van vormen van directe ondersteuning door een collega op de werkvloer, tijd- en plaatsonafhankelijk leren, leren van de praktijk, en samen leren; en was sprake van bedoeld en/of onbedoeld leren, zelf-geïnitieerd en/of door anderen geïnitieerd leren, en focus in de ondersteuning op individu en/of organisatie? Tevens is een analyse gemaakt van de manier waarop effecten van
het werkplekleren in elke casus zijn vastgesteld; deze analyse is aangevuld met gegevens over de effectiviteit van de betreffende methode uit wetenschappelijke literatuur.
Conclusies van het onderzoek
Er bestaat een grote diversiteit aan methoden om werkplekleren te stimuleren in de zorg voor mensen met een beperking. Veel voorkomende elementen in de 32 casussen zijn de volgende: flexibeler leertrajecten in plaats van standaardprogramma’s, zelf intern ontwikkelen en/of op maat maken van reeds bestaande leertrajecten met behulp van praktijkcasuïstiek, en keuzemogelijkheid voor werknemers om zelf te kiezen waar en wanneer zij leertrajecten volgen. De combinatie van bedoeld, door anderen geïnitieerd
en op het individu gefocust leren komt veruit het vaakst voor; de meeste casussen betreffen daarmee eerder werkplekopleiden in plaats van werkplekleren (Poell, 2017). Over het feitelijke leren dat werknemers hebben gedaan zijn we in de interviews en aanvullende materialen weinig te weten gekomen. Er
komt dan ook een merendeels gebrekkige effectevaluatie uit de casusbeschrijvingen naar voren. Het
vaststellen van leerresultaten gebeurde in een minderheid van de casussen; het bepalen van de invloed
op individuele en organisatieprestaties was echter zeldzaam. In het verlengde hiervan blijken de gebruikte methoden in de meeste casussen geen of slechts een beperkte/indirecte wetenschappelijke onderbouwing te kennen. Slechts in 4 van de 32 casussen werd naar het effect op zowel leren als individuele prestatie gekeken en is ook tamelijk goede wetenschappelijke evidentie voorhanden. Er zijn wat betreft het stimuleren van werkplekleren geen grote verschillen aangetroffen tussen kleine, middelgrote en grote organisaties in de zorg voor mensen met een beperking. Toch vallen wat betreft effectevaluatie en wetenschappelijke evidentie vooral de kleine organisaties enigszins in positieve zin en de middelgrote organisaties enigszins in negatieve zin op. Als laatste conclusie noemen we dat werkplekleren evenzeer tijd kost als traditioneel opleiden. De grote winst van werkplekleren die uit de casussen naar voren komt
is dat dit nu vaak plaats- en tijdsonafhankelijk kan plaatsvinden en aansluit bij de eigen praktijkcasuïstiek. Tot slot moet als beperking van dit onderzoek worden aangegeven dat de casusbeschrijvingen uitdrukkelijk de mening van de respondent betreffen. Dat deze geen resultaten op het gebied van leren of presteren noemde naar aanleiding van een concrete vraag hierover in het interview wil niet persé zeggen dat er niet geëvalueerd is en/of dat er geen resultaten dan wel (inter)nationaal bewijs voorhanden is.
competenties en attitudes die mbo-gediplomeerde zorgprofessionals nodig hebben bij de uitvoering van het vak. Eerst zijn vanuit wetenschappelijke literatuur de belangrijkste begrippen rondom (effecten van)
werkplekleren verkend en gedefinieerd. Vervolgens zijn interviews gehouden met 18 organisaties in de zorg voor mensen met een beperking, rond 32 casussen van werkplekleren. Dit rapport bevat een samenvatting en analyse van de casusbeschrijvingen alsmede een reflectie en conclusie ten aanzien van de onderzoeksresultaten.
Theoretisch kader
Werknemers in de zorg voor mensen met een beperking doen voortdurend allerlei relevante leerervaringen op in hun werk en loopbaan. Tezamen dragen deze ervaringen bij aan hun professionele ontwikkeling. Wij definiëren werkplekleren in dit rapport als het opdoen van en (nieuwe) betekenis geven aan
werk-gerelateerde ervaringen (Poell, 2017). Ervaringen die door anderen dan de werknemer zelf (bijvoorbeeld door managers of door een trainingsbureau) worden georganiseerd behoren tot het domein van werkplekopleiden (Onstenk, 2021). De bedoeling van werkplekopleiden is uiteraard dat de werknemer
datgene leert van de interventie wat beoogd wordt door degene die deze organiseert. Het ligt echter, zoals bij alle interventies, aan de werknemer zelf (en in tweede instantie aan de werkomgeving) of dat ook daadwerkelijk gebeurt (Poell, 2017). Er is weinig onderzoek verricht naar de effectiviteit van werkplekleren, zeker vergeleken met de lange traditie van onderzoek naar opleidingseffectiviteit. De literatuur rond werkplekopleiden (Ford et al.,
2018; Holton et al., 2000; van Loo en de Grip, 2003) toont over het algemeen positieve resultaten van opleidingsinvesteringen in organisaties. De effecten kunnen worden beïnvloed door allerlei verschillende eigenschappen van het opleidingsproces, van de lerende zelf en van de werkomgeving, zoals het internationaal gevalideerde LTSI-model laat zien.
Onderzoeksmethode
In totaal zijn 32 organisaties in de zorg voor mensen met een beperking benaderd met de vraag of ze voorbeelden hadden van werkplekleren. Uiteindelijk zijn in 18 organisaties interviews gehouden met
contactpersonen, over in totaal 32 casussen van werkplekleren. Overlappende casussen werden zo veel mogelijk voorkomen, met het oog op het verzamelen van een zo groot mogelijke diversiteit in methoden om werkplekleren te stimuleren. Een interviewleidraad is voorafgaande aan de interviews vastgesteld
door ZonMw en de onderzoekers. Na het interview is de informatie (interview plus verder aangeleverd materiaal) uitgewerkt tot een casusbeschrijving, die ter goedkeuring is voorgelegd aan de organisatie.
Ter analyse van de casussen zijn allereerst enkele kernaspecten en ordeningsdimensies van werkplekleren bepaald: in hoeverre was sprake van vormen van directe ondersteuning door een collega op de werkvloer, tijd- en plaatsonafhankelijk leren, leren van de praktijk, en samen leren; en was sprake van bedoeld en/of onbedoeld leren, zelf-geïnitieerd en/of door anderen geïnitieerd leren, en focus in de ondersteuning op individu en/of organisatie? Tevens is een analyse gemaakt van de manier waarop effecten van
het werkplekleren in elke casus zijn vastgesteld; deze analyse is aangevuld met gegevens over de effectiviteit van de betreffende methode uit wetenschappelijke literatuur.
Conclusies van het onderzoek
Er bestaat een grote diversiteit aan methoden om werkplekleren te stimuleren in de zorg voor mensen met een beperking. Veel voorkomende elementen in de 32 casussen zijn de volgende: flexibeler leertrajecten in plaats van standaardprogramma’s, zelf intern ontwikkelen en/of op maat maken van reeds bestaande leertrajecten met behulp van praktijkcasuïstiek, en keuzemogelijkheid voor werknemers om zelf te kiezen waar en wanneer zij leertrajecten volgen. De combinatie van bedoeld, door anderen geïnitieerd
en op het individu gefocust leren komt veruit het vaakst voor; de meeste casussen betreffen daarmee eerder werkplekopleiden in plaats van werkplekleren (Poell, 2017). Over het feitelijke leren dat werknemers hebben gedaan zijn we in de interviews en aanvullende materialen weinig te weten gekomen. Er
komt dan ook een merendeels gebrekkige effectevaluatie uit de casusbeschrijvingen naar voren. Het
vaststellen van leerresultaten gebeurde in een minderheid van de casussen; het bepalen van de invloed
op individuele en organisatieprestaties was echter zeldzaam. In het verlengde hiervan blijken de gebruikte methoden in de meeste casussen geen of slechts een beperkte/indirecte wetenschappelijke onderbouwing te kennen. Slechts in 4 van de 32 casussen werd naar het effect op zowel leren als individuele prestatie gekeken en is ook tamelijk goede wetenschappelijke evidentie voorhanden. Er zijn wat betreft het stimuleren van werkplekleren geen grote verschillen aangetroffen tussen kleine, middelgrote en grote organisaties in de zorg voor mensen met een beperking. Toch vallen wat betreft effectevaluatie en wetenschappelijke evidentie vooral de kleine organisaties enigszins in positieve zin en de middelgrote organisaties enigszins in negatieve zin op. Als laatste conclusie noemen we dat werkplekleren evenzeer tijd kost als traditioneel opleiden. De grote winst van werkplekleren die uit de casussen naar voren komt
is dat dit nu vaak plaats- en tijdsonafhankelijk kan plaatsvinden en aansluit bij de eigen praktijkcasuïstiek. Tot slot moet als beperking van dit onderzoek worden aangegeven dat de casusbeschrijvingen uitdrukkelijk de mening van de respondent betreffen. Dat deze geen resultaten op het gebied van leren of presteren noemde naar aanleiding van een concrete vraag hierover in het interview wil niet persé zeggen dat er niet geëvalueerd is en/of dat er geen resultaten dan wel (inter)nationaal bewijs voorhanden is.
Translated title of the contribution | Workplace learning the the care for distabled people: A research project by Tilburg University for ZonMw |
---|---|
Original language | Dutch |
Number of pages | 37 |
Publication status | Published - 27 Jun 2024 |
Keywords
- workplace learning
- disability care