Abstract
Er zijn te weinig vrouwen aan de top. Niet alleen in Nederland, niet alleen in Europa, maar wereldwijd. Voor de Europese Commissie was dit gegeven een aanleiding om op 14 november 2012 een wetsvoorstel aan te nemen, waarin wordt gesteld dat in 2020 ten minste 40% van de topposities in Europa bekleed moet zijn door vrouwen. Zeven jaar later, begin december 2019, werd er een meerderheid in de Tweede Kamer bereikt over een dergelijk vrouwenquotum: in de ‘toekomst’ moet ten minste 30% van de top van het bedrijfsleven, specifiek de raden van commissarissen, bestaan uit vrouwen. Nederland is hiermee één van de vele landen, waaronder Noorwegen, Spanje, Italië en Frankrijk, die een vrouwenquotum hebben aangenomen ten aanzien van het aantal vrouwen in leiderschapsposities.
Al decennialang heeft de wetenschap aandacht voor het fenomeen dat er te weinig vrouwen in (top)-leiderschapsposities zijn, waarbij onderzoekers zich veelal richten op mogelijke verklaringen voor het tekort aan vrouwelijke leiders. Zo laten bevindingen van studies onder andere zien dat vrouwen minder snel gepromoveerd worden naar een leiderschapsfunctie dan mannen, en dat vrouwen minder positieve reacties van anderen krijgen wanneer zij zich gedragen als leiders. Ook blijkt uit studies dat vrouwen terughoudend kunnen zijn om een leiderschapspositie op zich te nemen omdat zij minder zelfvertrouwen in hun leiderschapskwaliteiten hebben, of omdat zij zichzelf als minder effectieve leiders zien.
Een van de meest belangrijke verklaringen voor waarom er minder vrouwen dan mannen in leiderschapsposities zijn is dat er een ‘mismatch’ is tussen enerzijds het stereotype beeld dat in de maatschappij van vrouwen heerst (cf. vrouwelijke genderrolverwachtingen) en anderzijds de verwachtingen van iemand in een leiderschapsrol. Volgens dit sociale rolperspectief wordt er over het algemeen van vrouwen verwacht dat ze onder andere interpersoonlijk sensitief, vriendelijk, behulpzaam, onzelfzuchtig en sympathiek zijn (cf. feminiene kenmerken). Dergelijke eigenschappen zijn volgens de theorie niet in lijn met de verwachtingen die we hebben van leiders, namelijk dat zij dominant, assertief, competitief en onafhankelijk zijn (cf. masculiene kenmerken). Een dergelijke mismatch lijkt niet alleen ongunstig voor vrouwen in een leiderschapspositie, maar ook in andere situaties waarin masculiene kenmerken als dominantie en assertiviteit een belangrijke rol spelen zoals in onderhandelingen waarbij je zo goed mogelijk voor je eigen belangen moet opkomen – ook wel distributieve onderhandelingen genoemd.
Centraal in deze dissertatie stond de vraag hoe hardnekkig die mismatch is tussen vrouwelijke genderrolverwachtingen aan de ene kant, en de verwachtingen die we van leiders en onderhandelaars hebben aan de andere kant, en of er manieren zijn om die mismatch te reduceren of zelfs tegen te gaan. Om die reden is allereerst onderzocht of vrouwen meer geneigd zijn om een leiderschapsrol op zich te nemen in een coöperatieve setting, aangezien die meer in lijn is met vrouwelijke genderrolverwachtingen, dan een competitieve context. Daarnaast is er onderzocht of vrouwen eerder een leiderschapsfunctie op zich willen nemen wanneer zij positieve feedback op hun eigen leiderschapskwaliteiten krijgen (e.g., ‘Jij bent een uitstekende leider’) of feedback die tegen het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap ingaat (e.g., ‘Vrouwen zijn betere leiders dan mannen’). Als laatste is onderzocht of vrouwen beter voor zichtzelf onderhandelen in een onderhandeling wanneer er eerst een machtsgevoel wordt opgewekt.
De resultaten van de studies laten zien dat vrouwen bereidwilliger waren om een leider te zijn in een meer coöperatieve situatie dan in een meer competitieve setting, en dat verschillen in leiderschapsbereidheid tussen vrouwen en mannen verdwenen in de coöperatieve situatie. Daarnaast is gebleken dat vrouwen meer geneigd zijn om een leiderschapsrol op zich te nemen wanneer zij positieve feedback krijgen. Deze feedback draagt ook bij aan het reduceren van het verschil tussen vrouwen en mannen. Tevens kan uit de resultaten worden opgemaakt dat positieve feedback leidde tot een grotere bereidheid om de leiding te nemen onder vrouwen omdat zij door de feedback meer zelfvertrouwen in hun leiderschapscapaciteiten kregen. Een interessante bevinding was dat de feedback die erop gericht was het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap tegen te gaan, bij vrouwen niet zorgde voor meer leiderschapszelfvertrouwen en, dus ook niet tot een grotere bereidwilligheid om de leiding te nemen. Als laatste laten de resultaten van de onderhandelingsstudie zien dat vrouwen bij wie eerst een groter gevoel van macht werd opgeroepen, beter voor zichzelf onderhandelden. Ook in deze context bleken dus verschillen tussen vrouwen en mannen te kunnen worden verminderd.
De resultaten van dit promotieonderzoek zijn in lijn met het sociale rolperspectief en ondersteunen het idee dat vrouwen minder geneigd zijn om gedrag te vertonen dat tegen de vrouwelijke genderrolverwachtingen ingaat. Op basis van de bevindingen kan er geconcludeerd worden dat er nog steeds een mismatch lijkt te bestaan tussen het meer feminiene stereotype beeld over vrouwen en de meer masculiene kenmerken die veelal gezien worden als essentieel voor leiderschap. Deze mismatch lijkt het leiderschapsgedrag en de keuzes die zij maken mogelijk te beïnvloeden. Een belangrijke bijdrage van dit onderzoek is dat deze mismatch gereduceerd kan worden en dat, afhankelijk van de context, de sterkte van de mismatch kan variëren. Daarnaast suggereren de bevindingen dat positieve individuele feedback meer invloed heeft op het vertrouwen in de eigen leiderschapskwaliteiten van vrouwen en de bereidheid om leiding te nemen dan informatie die tegen het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap ingaat. Kort samengevat heeft dit proefschrift bijgedragen tot meer inzicht in de vraag waarom en wanneer vrouwen wel of geen leider willen zijn, en onder welke omstandigheden ze eerder als leiders zullen optreden.
Al decennialang heeft de wetenschap aandacht voor het fenomeen dat er te weinig vrouwen in (top)-leiderschapsposities zijn, waarbij onderzoekers zich veelal richten op mogelijke verklaringen voor het tekort aan vrouwelijke leiders. Zo laten bevindingen van studies onder andere zien dat vrouwen minder snel gepromoveerd worden naar een leiderschapsfunctie dan mannen, en dat vrouwen minder positieve reacties van anderen krijgen wanneer zij zich gedragen als leiders. Ook blijkt uit studies dat vrouwen terughoudend kunnen zijn om een leiderschapspositie op zich te nemen omdat zij minder zelfvertrouwen in hun leiderschapskwaliteiten hebben, of omdat zij zichzelf als minder effectieve leiders zien.
Een van de meest belangrijke verklaringen voor waarom er minder vrouwen dan mannen in leiderschapsposities zijn is dat er een ‘mismatch’ is tussen enerzijds het stereotype beeld dat in de maatschappij van vrouwen heerst (cf. vrouwelijke genderrolverwachtingen) en anderzijds de verwachtingen van iemand in een leiderschapsrol. Volgens dit sociale rolperspectief wordt er over het algemeen van vrouwen verwacht dat ze onder andere interpersoonlijk sensitief, vriendelijk, behulpzaam, onzelfzuchtig en sympathiek zijn (cf. feminiene kenmerken). Dergelijke eigenschappen zijn volgens de theorie niet in lijn met de verwachtingen die we hebben van leiders, namelijk dat zij dominant, assertief, competitief en onafhankelijk zijn (cf. masculiene kenmerken). Een dergelijke mismatch lijkt niet alleen ongunstig voor vrouwen in een leiderschapspositie, maar ook in andere situaties waarin masculiene kenmerken als dominantie en assertiviteit een belangrijke rol spelen zoals in onderhandelingen waarbij je zo goed mogelijk voor je eigen belangen moet opkomen – ook wel distributieve onderhandelingen genoemd.
Centraal in deze dissertatie stond de vraag hoe hardnekkig die mismatch is tussen vrouwelijke genderrolverwachtingen aan de ene kant, en de verwachtingen die we van leiders en onderhandelaars hebben aan de andere kant, en of er manieren zijn om die mismatch te reduceren of zelfs tegen te gaan. Om die reden is allereerst onderzocht of vrouwen meer geneigd zijn om een leiderschapsrol op zich te nemen in een coöperatieve setting, aangezien die meer in lijn is met vrouwelijke genderrolverwachtingen, dan een competitieve context. Daarnaast is er onderzocht of vrouwen eerder een leiderschapsfunctie op zich willen nemen wanneer zij positieve feedback op hun eigen leiderschapskwaliteiten krijgen (e.g., ‘Jij bent een uitstekende leider’) of feedback die tegen het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap ingaat (e.g., ‘Vrouwen zijn betere leiders dan mannen’). Als laatste is onderzocht of vrouwen beter voor zichtzelf onderhandelen in een onderhandeling wanneer er eerst een machtsgevoel wordt opgewekt.
De resultaten van de studies laten zien dat vrouwen bereidwilliger waren om een leider te zijn in een meer coöperatieve situatie dan in een meer competitieve setting, en dat verschillen in leiderschapsbereidheid tussen vrouwen en mannen verdwenen in de coöperatieve situatie. Daarnaast is gebleken dat vrouwen meer geneigd zijn om een leiderschapsrol op zich te nemen wanneer zij positieve feedback krijgen. Deze feedback draagt ook bij aan het reduceren van het verschil tussen vrouwen en mannen. Tevens kan uit de resultaten worden opgemaakt dat positieve feedback leidde tot een grotere bereidheid om de leiding te nemen onder vrouwen omdat zij door de feedback meer zelfvertrouwen in hun leiderschapscapaciteiten kregen. Een interessante bevinding was dat de feedback die erop gericht was het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap tegen te gaan, bij vrouwen niet zorgde voor meer leiderschapszelfvertrouwen en, dus ook niet tot een grotere bereidwilligheid om de leiding te nemen. Als laatste laten de resultaten van de onderhandelingsstudie zien dat vrouwen bij wie eerst een groter gevoel van macht werd opgeroepen, beter voor zichzelf onderhandelden. Ook in deze context bleken dus verschillen tussen vrouwen en mannen te kunnen worden verminderd.
De resultaten van dit promotieonderzoek zijn in lijn met het sociale rolperspectief en ondersteunen het idee dat vrouwen minder geneigd zijn om gedrag te vertonen dat tegen de vrouwelijke genderrolverwachtingen ingaat. Op basis van de bevindingen kan er geconcludeerd worden dat er nog steeds een mismatch lijkt te bestaan tussen het meer feminiene stereotype beeld over vrouwen en de meer masculiene kenmerken die veelal gezien worden als essentieel voor leiderschap. Deze mismatch lijkt het leiderschapsgedrag en de keuzes die zij maken mogelijk te beïnvloeden. Een belangrijke bijdrage van dit onderzoek is dat deze mismatch gereduceerd kan worden en dat, afhankelijk van de context, de sterkte van de mismatch kan variëren. Daarnaast suggereren de bevindingen dat positieve individuele feedback meer invloed heeft op het vertrouwen in de eigen leiderschapskwaliteiten van vrouwen en de bereidheid om leiding te nemen dan informatie die tegen het stereotype beeld over vrouwen en leiderschap ingaat. Kort samengevat heeft dit proefschrift bijgedragen tot meer inzicht in de vraag waarom en wanneer vrouwen wel of geen leider willen zijn, en onder welke omstandigheden ze eerder als leiders zullen optreden.
Original language | English |
---|---|
Qualification | Doctor of Philosophy |
Awarding Institution |
|
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 3 Jun 2020 |
Place of Publication | S.l. |
Publisher | |
Print ISBNs | 9789463808514 |
Publication status | Published - 2020 |